Exodus 7:6-10 6 Mozes en Aäron deden alles wat de HEER hun
opdroeg. 7 Mozes was tachtig jaar en Aäron drieëntachtig toen zij zich tot de
farao richtten. 8 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: 9 ‘Als de farao jullie om
een wonder vraagt, moet jij, Mozes, tegen Aäron zeggen dat hij voor de ogen van
de farao zijn staf op de grond gooit; die staf zal dan een grote slang worden.’10 Mozes en Aäron gingen naar de farao en deden wat de HEER hun had opgedragen. Voor de ogen van de farao en zijn hovelingen gooide Aäron zijn staf op de grond, en de staf veranderde in een slang. Psalmen 91:13 Leeuw en adder zul je vertrappen, roofdier en slang vermorzelen. Jesaja 14:29 ‘Juich niet te vroeg, Filistijnen, nu de stok die jullie sloeg is gebroken. Want de slang baart een adder en die brengt een vliegensvlugge cobra voort. Jesaja 27:1 Op die dag zal de HEER ingrijpen: hij trekt zijn groot en machtig zwaard tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang, en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee. 1 Op die dag zal de HEER ingrijpen:
hij trekt zijn groot en machtig zwaard tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang, en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee. Jesaja 30:6 Profetie over de dieren van het Zuiden. Door een land van ellende en ontbering – het domein van leeuwin en leeuw, van slang en vliegensvlugge cobra – vervoeren zij hun schatten op ezelsruggen, hun rijkdommen op kamelenbulten, naar een volk dat niets te bieden heeft. Jesaja 51:9 Ontwaak, ontwaak, arm van de HEER, en bekleed u met kracht! Ontwaak als in de dagen van weleer,
als in lang vervlogen tijden. Was u het niet die Rahab vermorzelde, die het monster doorboorde? Ezechiël 29:3 Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Farao, ik keer me tegen je, jij, koning van Egypte, jij, grote krokodil die daar ligt in de waterstromen van de Nijl, jij die zegt: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt.’ Ezechiël 32:2 ‘Mensenkind, hef een klaaglied aan over de farao, de koning van Egypte, en zing: “Je waande je een leeuw onder de volken, je was als een krokodil in de zeeën. Water spoot uit je neusgaten, met je poten maakte je het water troebel, de waterstromen donker.” Sirach 25:16 Ik leef liever samen met een leeuw en een draak dan met een kwaadaardige vrouw.
Daniël 3:23-28 23 De Babyloniërs vereerden ook nog een grote draak. 24 De koning zei tegen Daniël: ‘U kunt toch niet beweren dat dit geen levende god is? Aanbid hem dus.’ 25 Maar Daniël zei: ‘Ik aanbid de Heer, mijn God, want hij is een levende God. 26 Als u mij toestemming geeft, majesteit, zal ik de draak zonder zwaard of stok doden.’ De koning antwoordde: ‘U hebt mijn toestemming.’ 27 Daniël nam wat teer, vet en dunne graten, mengde alles door elkaar en vormde er koeken van die hij in de bek van de draak gooide. De draak slikte ze door en werd vanbinnen opengereten. Daniël zei: ‘Kijkt u nu eens wat u hebt vereerd.’ 28 Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, waren ze zo verontwaardigd dat ze zich tegen de koning keerden. ‘Onze koning is een Jood geworden!’ zeiden ze. ‘Hij heeft Bel vernietigd, de draak gedood en de priesters vermoord.’ Openbaring 12:3-17 3 Er verscheen een tweede teken in de hemel: een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon. 4 Met zijn staart sleepte hij een derde van de sterren aan de hemel mee en smeet ze op de aarde. De draak ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar kind te baren, om het te verslinden zodra ze bevallen was. 5 Maar toen ze het kind gebaard had – een zoon, die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden –, werd het dadelijk weggevoerd naar God en zijn troon. 6 De vrouw zelf vluchtte naar de woestijn. God had daar een plaats voor haar gereedgemaakt, waar twaalfhonderdzestig dagen lang voor haar gezorgd zou worden. 7 Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand 8 maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. 9 De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. 10 Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: ‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. 11 Zij hebben hem dankzij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard. 12 Daarom: juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.’ 13 Toen de draak zag dat hij op de aarde gegooid was, achtervolgde hij de vrouw die een zoon gebaard had. 14 Maar de vrouw kreeg de twee vleugels van de grote adelaar om naar haar plaats in de woestijn te vliegen, waar gedurende een tijd en twee tijden en een halve tijd voor haar gezorgd zou worden, buiten het bereik van de slang. 15 Toen spuwde de slang een stroom water als een rivier achter de vrouw aan om haar daarin mee te sleuren. 16 Maar de aarde schoot haar te hulp: de aarde sperde haar mond open en dronk de rivier op die de draak had uitgespuwd. 17 De draak was woedend op de vrouw en ging weg om strijd te leveren met de rest van haar nageslacht, met allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven. Openbaring 13:2-11 2 Het beest dat ik zag leek op een panter, met poten als van een beer en een bek als de muil van een leeuw. De draak droeg zijn kracht en heerschappij en gezag aan het beest over. 3 Een van de koppen van het beest zag eruit alsof hij geslacht was; het was een dodelijke verwonding, maar de wond genas. Vol bewondering ging de hele wereld achter het beest aan. 4 Iedereen aanbad de draak, omdat hij het beest gezag had gegeven. Ook het beest zelf aanbaden ze, met de woorden: ‘Wie is gelijk aan het beest? Wie kan het tegen hem opnemen?’ 5 Het beest kon zijn bek gebruiken voor grootspraak en godslasteringen, en dat tweeënveertig maanden lang. 6 Het opende zijn bek en lasterde God, zijn naam en zijn woning en hen die in de hemel wonen. 7 Het mocht de strijd met de heiligen aanbinden en hen overwinnen. Ook kreeg het macht over alle landen en volken, over mensen van elke stam en taal. 8 Alle mensen die op aarde leven zullen het beest aanbidden, iedereen van wie de naam niet vanaf het begin van de wereld in het boek van het leven staat, het boek van het lam dat geslacht is. 9 Wie oren heeft, moet horen. 10 Wie gevangenschap moet verduren, zal in gevangenschap gaan. En wie door het zwaard moet sterven, zal sterven door het zwaard. Hier komt het aan op de standvastigheid en trouw van de heiligen. 11 Toen zag ik een tweede beest, dat opkwam uit de aarde. Het had twee horens, net als een lam, en het sprak als een draak. 12 Voor de ogen van het eerste beest oefende het heel diens macht uit. Het dwong de aarde en alle mensen die erop leefden het eerste beest, dat van zijn dodelijke verwonding genezen was, te aanbidden. Openbaring 16:13 Toen zag ik dat uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten tevoorschijn kwamen in de vorm van kikkers. Openbaring 20:2 Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten